Marianne Jongkind is een perfectionist en rust dus nooit voordat het allemaal precies zit zoals ze het in haar hoofd heeft. Want tekeningen van haar hoeden maakt ze vooraf niet. “Soms als ik niet kan slapen, maak ik eens een krabbeltje, maar zodra het kan, gooi ik het papiertje weg. Je hebt couturiers die prachtige schetsen kunnen maken. Frank Govers was zo iemand; die kon met een paar lijnen de essentie van zijn ontwerpen neerzetten.” Aan hem vroeg ze in 1989 de hoed te tekenen, waarmee ze haar naam in brede kring vestigde en die ook haar logo zou worden: de ‘harmonica-baret’. “Het waren aan elkaar gestikte opgestapelde ringen, die je als een harmonica uit kon trekken. Als je hem opzette, kon je hem dus allerlei vormen geven. En je hem plat neerleggen en zo in je tas stoppen, erg handig. Ik had hem eigenlijk voor eigen gebruik ontworpen. In die tijd begonnen couturiers te vragen of ik hoeden voor hun shows wilde maken. Ik had geen auto, ging overal op de fiets naar toe, maar ik wilde natuurlijk toch leuk voor de dag komen. Die hoed was de oplossing. Meer andere mensen zagen er kennelijk ook iets in. Eerst maakte ik ze in fluweel en denim, later ook in leer en suède. Ik verkoop ze tot op de dag van vandaag en ik draag ze zelf ook nog.” Marianne Jongkinds carrière begon in 1961, toen ze 16 jaar was. Ze volgde een gedegen praktijkopleiding van vijf jaar bij een aantal van de vele hoedenateliers die Amsterdam rijk was. Maar halverwege de jaren zestig kwam de klad in de hoed. “Het kleedgedrag veranderde. Meer mensen konden een auto kopen en een hoed in de auto is lastig. Maar ook de haarmode veranderde. Je kreeg van die getoupeerde kapsels en die gingen ook al niet samen met een hoed. En het generatieverschil werd meer uitgesproken. Een hoed stond voor de gevestigde orde en daar zetten de jongeren zich tegen af. Toch droeg zelfs ook die jonge generatie af en toe een hoed: astronautenmutsjes van imitatiebont, wat baretten en de flaphoeden van Mary Quant, maar dat waren allemaal fabriekshoeden. De enige hoeden die nog wel met de hand werden gemaakt waren bonthoeden. Ook de Soestdijkprinsessen hebben die gedragen. Beatrix bestelde er een aantal bij Max Heijmans. Want linksom of rechtsom Marianne Jongkind moest hoeden maken. Daarom begon ze doodleuk tegen de stroom in in 1967 haar eigen hoedenatelier. “Maar rond 1985 begon een tegenbeweging doordat jonge ontwerpers op de modeacademies de hoed herontdekte. Zij kwamen uit een hoedloze wereld en keken verbaasd en geïnteresseerd naar dat verwaarloosde fenomeen. Toen werd ik gevraagd om les te gaan geven. Ik beheerste dat in hun ogen oude vak nog én ik was een van de weinigen die ermee was doorgegaan.” In die jaren zou Marianne Jongkind hoeden gaan maken voor een hele nieuwe generatie couturiers: Als eerste voor Frank Govers, later voor Edgar Vos, Frans Molenaar, Frans Hoogendoorn en Mart Visser. Edgar Vos en Frans Molenaar zijn overleden, maar voor de twee andere couturiers werkt ze nog steeds.En sinds kort mag Marianne werken voor Ronald van Der Kemp een couturier met een geheel eigen aanpak en dynamiek. Via Molenaar, Hoogendoorn en later Ronald Kolk kreeg ze ook opdrachten voor koninklijke hoeden, zoals de Prinsjesdaghoed voor prinses Laurentien in 2006 en prinses Irene. Een paarse sinamay hoed leende prinses Carolina in 2005 zelfs van haar moeder Ook bouwde Marianne Jongkind een grote eigen klantenkring op. Ik heb in Zwitserland stro-stikken geleerd dit gebeurd met behulp van een speciale machines die wel honderd jaar oud zijn en niet meer gemaakt worden. Deze techniek maakt het mogelijk hoeden in heel veel vormen te maken. Haar stijl heeft zich uiteraard steeds verder ontwikkeld. ” Mijn ontwerpen zijn hoe langer hoe strakker van lijn geworden. De bollen zijn vaak los, er zit meestal ergens een punt. Geen versieringen, geen bloemen. Inmiddels heeft ze in het verlengde van haar werk heel wat exposities met eigen creaties ingericht. En een aantal musea heeft hoeden van haar aangekocht.In 2002 kreeg Marianne een koninklijke onderscheiding t.w Ridder in de Orde van Oranje Nassau daar zij een belangrijke bijdrage leverde aan de ontwikkeling van haar vakgebied.
|